Dat niet-aangeboren hersenletsel verminderde spraak, aandacht, geheugen en waarneming kan veroorzaken, is bekend. Maar het kan ook leiden tot wat wordt omschreven als egocentrisch, onverantwoordelijk of ongeïnteresseerd gedrag. In dat geval kan het zo zijn dat iemand met nah moeilijkheden heeft met de sociale cognitie. In de wetenschap wordt steeds meer onderzoek gedaan naar dit relatief onbekende onderwerp. Drie gedragswetenschappers van Middin delen graag hun kennis.
Micky van Kempen geeft het direct toe: sociale cognitie is een brede, abstracte term. ‘Maar het is dan ook een complex en breed onderwerp,’ zegt de gedragskundige van Middin. Samen met haar collega’s Maartje van der Blij en Isai Triana Sanchez volgt ze dit actuele thema binnen de neuropsychologie op de voet. Het drietal volgde de afgelopen jaren meerdere symposia over het onderwerp en bestudeerde wetenschappelijk onderzoek. ‘Sociale cognitie gaat om het opnemen en verwerken van informatie om sociale situaties en andere mensen te begrijpen,’ zegt Micky. ‘Denk aan gezichtsuitdrukkingen. Als je ziet dat iemand verdrietig is, kun je je inleven in hoe diegene zich voelt. En vervolgens daar naar handelen. Sociale cognitie is een belangrijke basis om sociaal te kunnen functioneren.’
Sociaal ongepast gedrag
Bij mensen met nah kunnen de hersenen dusdanig beschadigd zijn dat die cognitieve processen niet goed meer functioneren. Dat kan leiden tot gedrag dat door de omgeving als sociaal on(aan)gepast wordt gezien. ‘Denk aan niet reageren op emoties of opmerkingen van personen uit hun omgeving. Maar ook aan schreeuwen in een restaurant of seksistische opmerkingen maken in het openbaar,’ zegt Isai. ‘Het gedrag wordt door de omgeving vaak omschreven als onverantwoordelijk, kinderlijk, ongeïnteresseerd of egocentrisch. In het ergste geval kan dat leiden tot een sociaal isolement. Wat vervolgens weer leidt tot meer psychische klachten bij zowel cliënten als hun omgeving.’
Onzichtbare schade
De moeilijkheid, zo schetst Micky, is dat problemen met sociale cognitie niet van de buitenkant te zien zijn. ‘Het is onzichtbare schade, waar fysieke schade vaak wel zichtbaar is. Verwanten snappen daarnaast meestal wel dat verwerking van niet-aangeboren hersenletsel tijd nodig heeft. Maar op een gegeven moment gaan ze toch weer iets verwachten. Als iemand dan niet reageert en ongemotiveerd of gedesinteresseerd overkomt, is dat lastig. Van verwanten hoor je vaak dat ze het lastiger hebben met deze problemen dan met geheugen- of fysieke problemen. Het raakt de basis van een relatie: verbinding.’
Breuk in de levenslijn
Isai: ‘Als het beoogde resultaat niet bereikt wordt, wordt nu vaak gedacht: meer structureren en focussen op plannen en organiseren. Normaliter is dat ook goed bij mensen met nah maar bij problemen met sociale cognitie moet er verder gekeken worden. Het is bovendien goed om te beseffen dat mensen met nah – in tegenstelling tot mensen met autisme of een licht verstandelijke beperking, die ook vaak kampen met problemen in de sociale cognitie – al op een bepaald niveau hebben gefunctioneerd. Ooit hadden ze wél die sociale vaardigheden. Juist hierdoor is het voor verwanten lastig om hun verwachtingen bij te stellen. Die breuk in de levenslijn is een belangrijk aspect om rekening mee te houden.’
Geen onwil, maar onkunde
Binnen Middin wordt steeds meer bewustwording gecreëerd over dit onderwerp, onder meer via themabijeenkomsten. ‘Begeleiders lopen regelmatig vast in het behalen van doelen,’ zegt Maartje. ‘Waarom doet iemand niet wat hij zegt? Waarom is iemand niet gemotiveerd om stappen vooruit te zetten? Dat kan je onzeker en gefrustreerd maken. Het is van belang om te realiseren dat het vanuit de cliënt geen onwil is, maar onkunde als gevolg van hersenletsel. Als je dat weet, kun je er anders naar kijken én naar handelen. Als een bepaald stukje in de hersenen niet meer goed werkt en niet meer gerepareerd kan worden, moet je andere dingen proberen aan te passen. De omgeving of je eigen aanpak, bijvoorbeeld. Begrip maakt mild, zeg ik altijd. Naar de cliënt toe, maar ook naar jezelf.’
Geen onwil, maar onkunde
Binnen Middin wordt steeds meer bewustwording gecreëerd over dit onderwerp, onder meer via themabijeenkomsten. ‘Begeleiders lopen regelmatig vast in het behalen van doelen,’ zegt Maartje. ‘Waarom doet iemand niet wat hij zegt? Waarom is iemand niet gemotiveerd om stappen vooruit te zetten? Dat kan je onzeker en gefrustreerd maken. Het is van belang om te realiseren dat het vanuit de cliënt geen onwil is, maar onkunde als gevolg van hersenletsel. Als je dat weet, kun je er anders naar kijken én naar handelen. Als een bepaald stukje in de hersenen niet meer goed werkt en niet meer gerepareerd kan worden, moet je andere dingen proberen aan te passen. De omgeving of je eigen aanpak, bijvoorbeeld. Begrip maakt mild, zeg ik altijd. Naar de cliënt toe, maar ook naar jezelf.’